In de zomervakantie waarin ik 5 werd, lag ik in het ziekenhuis. Een paar weken. In die tijd had je nog geen Ronald Mc Donaldhuis en mochten ouders niet dag en nacht binnen lopen. Er was bezoekuur op vaste tijden en daar werd zeer strikt op toegezien door kordate zusters. Het was een kinderafdeling, waar iedereen tot 18 jaar terecht kwam die in het ziekenhuis moest blijven. Er was een grote centrale ruimte met in de hoek twee glazen deuren naar de rest van het ziekenhuis. Deze zaten op slot. Achter de glazen deuren was een klein halletje van een paar meter en daarachter weer glazen deuren. Als het bezoekuur naderde verzamelde alle mobiele patiëntjes zich voor de glazen deuren. De ouders, in die tijd meestal moeders, verzamelden zich aan de andere kant van het halletje, achter de glazen deuren. Er zat dus een onneembare ruimte tussen de kinderen en hun moeders. De kinderen drukten hun gezicht plat tegen de ramen. We probeerden van alles te roepen naar onze ouder, maar dat had natuurlijk geen zin want samen ontstond er een kakofonie waarin niemand iets meer kon horen. Als de deuren open gingen stoven alle kinderen en ouders naar elkaar toe. Dan kwam er een reprimande van de potige zuster omdat we rustiger moesten doen.

Zo voelt samenwerking vaak: je wilt graag dichter bij elkaar zijn, maar het lukt niet en je weet niet hoe. Of je poging strandt in het lawaai van anderen. Of anderen wijzen je op ‘hoe het hoort’ waardoor je maar weer afziet van je eigen manier van dichterbij komen. Niemand kan alles alleen. En in ons verlangen om anderen te betrekken haasten we ons zo erg dat we te snel gaan en ons blind staren op de eerste de beste mogelijkheid. We komen met onze neus tegen het glas te staan, de ander is vlakbij en toch mijlenver van ons verwijderd. We zitten in een overleg naast elkaar, maar we snappen elkaar totaal niet. We leggen nog eens haarfijn uit waarom iets op een bepaalde manier moet gebeuren, maar de ander ziet het nog steeds niet. We ergeren ons aan wat een ander steeds maar weer doet, maar we zien niet dat wij zelf ook steeds hetzelfde doen. We helpen de ander en zijn verbaasd dat de ander niet blij is met de hulp. We gaan er van uit dat de ander net zo denkt als wij en zijn een week later verbaasd dat de ander een heel ander idee had van de afspraak. En als je daar middenin zit is dat soms om gek van te worden. Alsof er een glazen deur zit tussen jezelf en de ander.

Voor mij zijn de glazen deuren van het ziekenhuis een metafoor voor de obstakels die wij zien als we met anderen samenwerken. Want ik zag de glazen deuren als een obstakel om dichterbij te komen, net als alle andere patiëntjes. Maar de glazen deuren waren natuurlijk helemaal geen obstakel, het werden obstakels omdat ik er heel hard tegenaan ging duwen met mijn neus en hele lijf. Ik was zelf het obstakel – zo als eigenlijk altijd als je iets wil bereiken in je leven. Ten eerste was het helemaal niet nodig om dichterbij mijn moeder te komen. Nu ik zelf ouder ben en kinderen heb weet ik dat moeders (en vaders) helemaal nooit niet bij hun kind zijn als deze in het ziekenhuis ligt. Ten tweede kon ik mijn moeder gewoon zien als ik door het raam zou kijken en een beetje aandacht zou hebben. Ook zonder te praten, of misschien wel juist zonder te praten, kun je heel dichtbij elkaar zijn. Ik had mijn moeder gewoon recht in de ogen kunnen kijken. Ik kon haar alleen niet vasthouden, maar dat moment zou met een paar minuutjes daar zijn. De deur ging helemaal niet sneller open als wij met elkaar voor het raam gingen staan. Integendeel, de zuster moest zich nu een weg banen door allemaal kinderen die hun plekje niet wilden opgeven. Wij hadden ook gewoon in de centrale ruimte kunnen wachten, maar zodra er een paar kinderen voor de glazen deur stonden, volgden wij als kuddedieren. En voor de ouders gold hetzelfde: niemand hoefde voor de glazen deur te wachten, maar zodra er een paar stonden ging iedereen daar staan, want anders zou je kind denken dat jij er niet was…In ons verlangen om bij elkaar te komen zagen we veel mogelijkheden over het hoofd om bij elkaar te zijn. Zo gaat het met samenwerking ook vaak. En eigenlijk hoeven we alleen maar even de tijd te nemen voor één simpele vraag: hoe kan ik dichter bij de ander zijn? En dan niet gelijk antwoord geven…

Op een middag besloot ik dat ik geen zin had in dat gedoe voor de deuren. Ik bleef op een afstandje staan en keek over de andere kinderen heen. Er zwaaide iemand naar me – en ik zwaaide terug.